Ik laat hem niet in de steek
Het verhaal van Luis Encinas, noodhulpcoördinator in Macenta, in het zuidoosten van Guinee, vanaf de eerste dagen van de ebola-epidemie. “Hier zit ik weer achter mijn laptop, die wellicht mijn dierbaarste gezel is geworden. Ik durf niet achterom te kijken.”
Mijn dag aan patiënten wijden
Vandaag wil ik mijn relaas beginnen om 16u30, op de plaats waar we samenkomen met de verantwoordelijken en artsen van het ziekenhuis. Ik kijk naar mijn collega Kathleen, die me morgen zal vervangen. Ik heb zin om terug te keren naar de quarantaineafdeling, de patiënten terug te zien en de rest van de dag aan hen te wijden. We begeven ons naar de voormalige pediatrieafdeling, een deel van het ziekenhuiscomplex dat erg afgelegen ligt, ingesloten door de natuur. We moeten een niet al te steile helling op, maar in het warme en vochtige klimaat gutst het zweet van ons af.
Strikte kledingprotocol
Eenmaal aangekomen overleggen we vlak voor de ingang met de rest van het team. Telkens als ik hier in de buurt kom, besef ik welk titanenwerk we hier hebben verricht. Terwijl ik het laatste stuk van het heuveltje beklim om naar de achteringang te gaan, voel ik een zekere tevredenheid. Na onszelf te hebben gedwongen om een halve liter water te drinken, trekken we onze laarzen en onze groene jas en broek aan. Kwestie van ons aan het strikte kledingprotocol te houden voor een maximale bescherming: ziekenhuishandschoenen, masker nummer 1, een volledige overall, een masker dat je op drie plaatsen moet sluiten, en eenvoudige knopen die niet te strak, maar ook niet te los mogen zitten. En eerst voorzichtig een opening laten voor het masker. In orde!
We voelen de lichaamsthermometer een paar tienden van een graad stijgen. Tweede paar handschoenen, dit keer chirurgische. Ik vraag me trouwens af wat het nut is van steriele handschoenen; volgens mij zijn het de enige die hier verkrijgbaar zijn. Dan de overall sluiten met twee lagen kleefband. Als laatste zetten we de bril op. Dat ding is zo groot dat we het wel eens de ‘skibril’ noemen. We gaan na of onze kleding hermetisch afgesloten is, en na een laatste aanpassing zijn we klaar om naar de quarantaineafdeling te gaan, gewapend met geneesmiddelen, eten en drinken.
Concentreren op het hier en nu
We lopen door de lange gang en stappen de eerste kamer binnen. Een donkere, ruime kamer met tien bedden. Vanmiddag liggen hier twee van onze drie patiënten: een koppel dat hier ongeveer een week geleden is opgenomen. Ik herinner me hen nog zeer goed. Toen we de tweede dag bij hen op huisbezoek gingen, hebben we hen geholpen om het dode lichaam van hun jongste kind te wassen. Er heerste toen een geladen sfeer en een ijzige stilte. Ik denk aan iets anders en concentreer me op het hier en nu. Ik kijk naar de man, die op het bed ligt. Hij lijkt te glimlachen naar mij. Ik denk dat hij me herkent en lach terug, tot het tot mij doordringt dat hij alleen de vorm van mijn ogen kan zien. In het halfdonker zal hij me vast niet herkennen. Ik praat langzaam tegen hem, en hij antwoordt me – in een nauwelijks verstaanbaar Frans – dat het goed met hem gaat. Hij slaagt erin om alleen rechtop te gaan zitten, maar heeft moeite om recht te blijven. We geven hem geneesmiddelen en vers water, en brengen zijn eten. Wat je noemt een “totaalaanpak”. Ik was graag gaan zitten om naar hem te luisteren, met hem te praten en hem gerust te stellen. “Ik heb geen krachten meer, ik ben alles kwijt.” Toch schrokt hij zijn eten op, terwijl hij de hele tijd naar zijn vrouw kijkt. De tijd tikt weg. Tik tak, tik tak. Ik heb geen besef meer van tijd, maar schat dat er intussen al tien minuten voorbij zijn gegaan.
Ik laat hem niet in de steek
We richten ons tot zijn vrouw, die zich de eerste dag zo waardig en zo sterk had getoond. Ze had me verzekerd dat er haar niets zou overkomen, en we hadden eindeloos op haar moeten inpraten om haar te overtuigen, want haar klinisch beeld was toch echt verontrustend. Ze was meegekomen om haar man te vergezellen en hem te eten te geven. “Ik kom mee, want ik laat hem niet in de steek,” zo werden haar woorden die dag voor mij vertaald. Vandaag is ze bijzonder zwak en heeft ze moeite om haar arm op te heffen om de thermometer onder haar oksel te plaatsen. Haar lichaam voelt zwaar aan. We helpen haar rechtop te gaan zitten. Kathleen praat de hele tijd tegen haar en controleert haar infuus. We vervangen haar katheter, want er had zich een bloedklonter in gevormd. Ze kan geen minuut rechtop blijven. Ze heeft koorts, is zwak en zweet. We gaan handdoeken en zeep halen, en beginnen haar te wassen. Haar man kijkt ons strak aan en ziet machteloos toe op een paar meter van ons. Hij spreekt Toma tegen haar, maar ze antwoordt niet. Ondertussen vliegt de tijd voorbij. De wijzers van de klok lijken op hol te slaan. Ik leg een sponshanddoek op haar hoofd.
We ruimen de kamer wat op, kwestie van de ruimte wat gezelliger te maken. De elektrische hanglampen die ze hier snel geïnstalleerd hebben om ’s nachts binnen te kunnen in de kamers, zijn duidelijk niet voor mij gemaakt. Ik moet acrobatentoeren uithalen om naast de vrouw te gaan staan.
Ze fluistert iets, maar we hebben moeite om het te verstaan, en haar man ook … Haar toestand is in minder dan 48 uur zo verslechterd dat ik haar bijna niet meer herken. Ik probeer een laatste keer contact te maken met haar man. Ik heb het gevoel dat hij het wel zal redden. Ik hoop het in elk geval. Plots denk ik bij mezelf dat ik me wellicht vergis. Typisch: soms word ik overweldigd door angst. Hij is tenslotte al oud. En ook al heeft hij al vijf familieleden verloren en begraven, toch heeft hij misschien alleen maar rugpijn, een beetje koorts en gewone diarree. Het wordt één grote chaos in mijn hoofd. Ik probeer me te concentreren. Vanavond krijgen we hoe dan ook de resultaten van het lab.
De buitenwarmte wordt ondraaglijk. Het is alsof de Loffa, de rivier die door Guinee en Liberia loopt, over mijn rug stroomt. Mijn gezicht is al even nat, van de tranen. Tranen van onmacht en frustratie.
Mijn collega begint het langzaam warm te krijgen, zegt ze. Ik kijk haar aan. Haar bril dampt aan en er parelen zweetdruppels op haar masker. We versnellen onze pas. Ik werp het koppel nog een meelevende blik toe en doe dan de deur dicht. Ik wens hen uit het diepste van mezelf veel kracht toe, en blijf de hele tijd aan hen denken. De buitenwarmte wordt ondraaglijk. Het is alsof de Loffa, de rivier die door Guinee en Liberia loopt, over mijn rug stroomt. Mijn gezicht is al even nat, van de tranen. Tranen van onmacht en frustratie.
Wachten op de wind en de buitenlucht
We gaan naar de laatste kamer. De tweede kamer staat leeg, want de patiënt is gisteren vertrokken. Er ligt een 22-jarige jongeman. Zodra we binnenkomen, staat hij trots op. Hij glimlacht en spreekt goed Frans. Hij stelt ons een heleboel vragen. Ik heb de indruk dat het lot hem gunstig gezind is. Hij heeft geen koorts en lijkt in topvorm. We zeggen hem dat we om 18.30 u de resultaten van het laboratorium krijgen. Hij wacht geduldig af.
Het is tijd om te vertrekken. We lopen achter elkaar aan. De “controleur en sproeier” arriveert. We kleden ons uit, terwijl de adrenaline door ons lijf stroomt en onze concentratie een hoogtepunt bereikt. Ik ruim plaats voor Kathleen en doe een paar stappen achteruit. Eindelijk gaan we naar buiten. De wind en de buitenlucht doen enorm veel deugd. Onze jassen en broeken zijn drijfnat en kleven tegen onze huid.
Nog een detail: in gedachten ben ik nog altijd in de eerste kamer en zit ik tussen de man en zijn echtgenote. Zijn glimlach en de verwoede pogingen van de vrouw om op te staan, staan diep in mijn geheugen gegrift.
We komen opnieuw bij de hoofdingang, waar de ziekenhuisbeheerder ons opwacht. “Ik heb de resultaten van het lab.” Het wordt opnieuw stil. Ineens zitten we weer volop in de realiteit. Van de laatste vier patiënten zijn er drie positief en één negatief. Plots begrijpen we de situatie.