Met de Toeareg in de uitgestrekte woestijn
In mei nam dokter Fatouma Mabeye Sidikou deel aan een evaluatiemissie in de Malinese regio Kidal. Drie weken lang onderzocht ze de noden, definieerde ze een operationele strategie en trof ze voorbereidingen voor een missie “zoals geen andere”.
Fatouma doorkruist Afrika al acht jaar voor AZG: Burundi in 2000, vervolgens Soedan, Niger, Congo-Brazzaville, Ivoorkust, Guinea, Nigeria, de Democratische Republiek Congo, Zuid-Soedan, Liberia... Op 29 april, enkele dagen na haar terugkeer uit Zimbabwe, vertrok ze naar Mali, als lid van een driekoppig team dat op evaluatiemissie trekt in Kidal, in het noordoosten van het land. Periodes van oorlog en wapenstilstand, tussen autoriteiten en Toearegrebellen, wisselen zich af.
Het eerste deel van de missie is eenvoudig: een terreincoördinator, een arts en een logistiek/administratief medewerker, met het nodige medische materiaal en computers, in de vorm van kits. Een voorbeeld: de verwondingskit bevat al het nodige medische materiaal om 100 gewonden te verzorgen.
Tijdens de eerste dagen werden contacten gelegd op nationaal, regionaal en lokaal niveau. Het team ontmoet politieke figuren, gezondheidswerkers, militairen en dorpshoofden. Het is twee dagen rijden naar Gao, de belangrijkste stad in een van de acht Malinese regio's, en nog een dag tot de uiteindelijke bestemming Kidal, op 1600 km van Bamako.
Verzand en verlaten gezondheidscentrum
“Dit gebied is ongeveer half zo groot als Frankrijk en het hoofdziekenhuis (Kidal) heeft geen operatiezaal,” vertelt Fatouma.
Het tweede ziekenhuis – op 400 km van Gao – heeft chirurgen, maar geen specialist in traumatologie, een specialisatie die vaak nuttig is in een conflictgebied. De gevechten tussen het leger en de Toearegrebellen zijn intenser in Kidal, een regio die grenst met Algerije. Er zijn vaak gewapende confrontaties die niet alleen in te maken hebben met de politieke en gewapende strijd van een Toeareggroepering, maar ook met allerlei soorten handel die wordt gedreven in de woestijn tussen Mali, Niger en Algerije.
Van de tien gezondheidscentra waren er zeer weinig operationeel.
“Toen we aankwamen in het gezondheidscentrum van Tineze, op minder dan tweehonderd kilometer van Kidal, was er geen enkele patiënt en was het gebouw bedekt met zand,” zegt Fatouma. Het laatste bezoek van het medisch team van het ministerie van volksgezondheid dateerde van meer dan vier maanden geleden... “Er waren gevallen van mazelen gemeld, maar de kampen waren verhuist – ze lagen nu honderd kilometer verder. We hebben ze bereikt en er verschillende kinderen met mazelen behandeld. Spijtig genoeg zijn er al vier mensen gestorven: drie kinderen en een zwangere vrouw.”
Dringende medische zorg
“De gezondheidscentra zijn leeg, maar in de kampen zijn patiënten die medische zorg nodig hebben. Zo was er een vrouw die vijf dagen eerder bevallen was en haar placenta nog niet verloren was. Ik moest haar ter plaatse reanimeren, en we brachten haar over naar het ziekenhuis van Kidal,” vertelt Fatouma.
“Op een andere keer zagen we een jongen van acht, hij heette Moulaye. Hij had een open botbruik in zijn voorarm, al meer dan twee maanden! We zorgden voor zijn overbrenging naar het ziekenhuis van Gao, en van daar naar Bamako. Net voor mijn terugvlucht zag ik hem in Bamako. Hij was veel beter en mocht weldra vertrekken... Het was nog te vroeg om naar huis te gaan, maar kon opgenomen worden in Gao.”
Het merendeel van de consultaties is voor kinderen, vooral luchtweginfecties of diarree. Ondervoeding lijkt niet algemeen te zijn. De voeding is niet erg gevarieerd en voornamelijk gebaseerd op melk en vlees.
Zeer lage bevolkingsdichtheid
“Het is geen probleem van middelen,” legt Fatouma uit. “De gezondheidscentra zijn witte olifanten: goed gebouwd, maar leeg! Er is niemand aanwezig.”
In de regio Kidal wonen 52.000 mensen. De gemiddelde bevolkingsdichtheid is 20 inwoners per honderd vierkante kilometer. Dit verklaart echter onvoldoende waarom de gezondheidsstructuren verlaten zijn.
“De prijzen voor consultaties en medicijnen zijn niet overdreven hoog – andere factoren hebben wellicht een grotere impact,” suggereert Fatouma, “Misschien is er een taalbarriëre – de medisch medewerkers in de centra zijn immers geen Toeareg. Maar vooral het gebrek aan mobiliteit en de onveiligheid is een probleem. Het gaat om een enorm gebied, de bewoners zijn nomaden die zich voortdurend verplaatsen. De nieuwe gevechten jagen iedereen weg die op de vlucht kan gaan...”
De bevolking vermijdt de 'steden' en blijft weg van militaire en politieposten, die vaak worden aangevallen door rebellen.
“Kidal is verlaten. Het ziet er welvarend uit, met mooie, nieuwe gebouwen. Maar je ziet weinig mensen op straat,” zegt Fatouma. “Alleen de armsten zijn achtergebleven. Zij hadden geen keuze. De anderen zijn het bos in gevlucht en verplaatsen zich langs waterbronnen, samen met hun kudde. Anderen zijn naar Algerije gevlucht.”
Een strategie bepalen
Het team stelt een operationeel plan voor dat gebaseerd is op mobiliteit. “We moesten ons aanpassen: hoe konden we kleine groepen van een tiental patiënten verzorgen, verspreid over zeer grote afstanden? We kozen voor mobiele klinieken: onze teams trekken naar de dorpen en sporen patiënten op. We blijven het referentieziekenhuis in Kidal ondersteunen, met name voor de behandeling van de meest complexe gevallen,” legt Fatouma uit.
Er wordt ook een mazelenvaccinatiecampagne gelanceerd, in samenwerking met het ministerie van volksgezondheid, in het gebied waar enkele gevallen zijn opgedoken. “De eerste dag van de mobiele kliniek was 21 mei, de dag van de aanslag in Abaïbara! We bevonden ons op tientallen kilometer afstand. De aanslag was gericht tegen een legerpost en er vielen dertig doden. Het was de bloedigste aanslag in jaren. We moesten onze vaccinatiecampagne stopzetten nog voor we goed en wel begonnen waren."
Risico's in conflictgebieden
Er wordt sporadisch gevochten: op 27, 28 en 29 mei werden vanuit de stad raketten afgevuurd naar het omliggende gebied.
“Ik schrok wakker door een enorme knal – bijzonder luid... Het huis trilde, mijn bed brak in twee, ik liep naar buiten. We stonden allemaal in het portaal, waar we meer afgeschermd stonden, en luisterden naar de raketten die in het donker werden afgeschoten. De militairen noemden het “waarschuwingsvuur”. Het klonk als donder. De volgende dag begon het opnieuw, en alweer midden in de nacht, en twee dagen later alweer. De derde keer zei ik na een kwartier, “Ok, dat volstaat, ik ga slapen.” En ik ging terug naar bed. Na Burundi laat ik niet langer mijn slaap voor wat raketten”.