«Samenwerken met de bevolking is van groot belang»
Sophie Duterme, een jonge Belgische dokter, is net terug uit Angola waar ze deel uitmaakte van de AZG-interventie tegen de hemorragische koorts Marburg. Sophie werkte in Songo, een klein plaatsje in het noordoosten van de stad Uige, waar een vijftiental mensen al zijn overleden aan Marburg. Een gesprek.
Sophie, kan je ons kort vertellen over je aankomst in Songo?
Ik ben op 8 april geland in Luanda, de hoofdstad, en ben op zondag 10 april in Songo aangekomen. Aanvankelijk waren we met z’n drieën: een verpleegster, die het project coördineerde, een expert in hygiëne en sanering, en ik. AZG heeft me gevraagd om naar Angola te vertrekken omdat ik een zekere ervaring heb met hemorragische koorts: ik heb in Congo gewerkt in 1998 toen er een Ebola-epidemie (een ziekte die erg lijkt op Marburgkoorts, nvdr) aan de gang was.
Bij onze aankomst in het ziekenhuis was het gezondheidspersoneel redelijk kalm, ze waren niet in paniek. Ze hadden reeds een beperkte opleiding ontvangen, en een beetje beschermingsmateriaal gekregen. Niemand in het ziekenhuis was al ziek geworden. Maar het personeel had wellicht een vals veiligheidsgevoel, en nam niet voldoende voorzorgen. Twee verplegers zijn iets later gestorven.
Wat was de eerste reactie van het AZG-team?
In eerste instantie hebben we de situatie geëvalueerd en zijn we begonnen met de voorbereidingen voor het installeren van een isolatie-eenheid in het stadsziekenhuis. We hebben eveneens materiaal uitgedeeld en het personeel opgeleid inzake de algemene en specifieke veiligheidsvoorschriften. We hebben ook geprobeerd een duidelijker beeld te krijgen van de epidemie, door de verdachte en bevestigde Marburg-patiënten te onderzoeken, en het verband tussen de verschillende gevallen aan te wijzen.
Hoe staat de bevolking tegenover jullie aanwezigheid?
Van bij het begin is het samenwerken met de bevolking van cruciaal belang geweest. Als we willen dat ons werk enig resultaat boekt, moeten we hen de ziekte uitleggen en tonen waaruit ons werk bestaat. Het is bijvoorbeeld erg belangrijk dat we niet bij de mensen toekomen als “kosmonauten” (de beschermingskledij lijkt enigszins op die van ruimtevaarders, nvdr) die de zieke kinderen zullen meenemen.
Als we naar de dorpen gaan om vermoedelijke Marburg-patiënten te zoeken, doen we dat eerst in onze gewone kledij. We zoeken de informatie die we nodig hebben, discuteren met de mensen en lichten hen in. De volgende dag komen we terug in “chirurg-outfit” en enkel als we een zieke benaderen, trekken we ons volledige beschermingspak aan.
Op dit ogenblik sterven de mensen vooral thuis omdat ze vaak weigeren in het ziekenhuis te worden opgenomen. Ze willen bij hun naasten blijven. Toch is het essentieel dat de zieken geïsoleerd worden en dat moeten we hen goed uitleggen. Vandaag vertrekt trouwens een AZG-medewerker naar Angola, die gespecialiseerd is in het informeren en sensibiliseren van de bevolking. Hij zal ook Angolezen opleiden om dit werk te doen.
Marburg-koorts is een dodelijke, en zeer besmettelijke ziekte, waar geen behandeling voor bestaat. Hoe reageert iemand die in contact komt met zo’n ziekte?
Elke avond herhaalde ik de dag als een film voor mijn ogen, en dacht ik aan het minste ding, de kleinste voorzorgsmaatregel die ik misschien vergeten was. Ik herinner me dat iemand geniest had, vlak voor mij. Ik vroeg me af of ik mijn gezicht had aangeraakt toen ik het beschermingsmateriaal uitdeed. Het is misschien overdreven, maar daar denk je aan. We praten er ook over met de teamleden, en we zorgen ervoor dat die gedachten een plaats krijgen. Soms is het erg moeilijk: op een dag is een Angolese verpleger die met ons had samengewerkt ziek geworden. Hij takelde heel snel af. Ik heb echt de paniek in zijn ogen gezien – want hij wist dat hij Marburg had en dat hij zou sterven. Ik kon zelfs zijn hand niet vastnemen om hem te steunen. Op zo’n momenten is het erg lastig.
Wat kunnen we doen voor de zieken?
Aangezien er geen genezende behandeling bestaat tegen Marburg-koorts, geven we de patiënten antibiotica en een anti-malariabehandeling omdat de ziekte – in het eerste stadium – soms op malaria lijkt. We verzorgen ook de symptomen van de ziekte, geven de patiënten pijnstillers, en helpen ze rehydrateren. We kunnen hen geen inspuitingen geven, want dat is te riskant. Het gaat er vooral om de mensen te isoleren en te verzorgen in menselijke omstandigheden.
Het is geen gemakkelijke omgeving voor een dokter…
Jammer genoeg waren de patiënten met wie ik in contact kwam meestal reeds overleden. Bij de zieken van wie we weten dat ze zullen sterven, voelen we vaak grote machteloosheid. Ondanks onze indrukwekkende beschermingspakken, proberen we hen te tonen dat we menselijk zijn, door met hen te praten of in gebarentaal te communiceren.
Gewoonlijk trachten we als dokter patiënten te genezen. Dat lukt hier niet. Dus is het belangrijk de patiënten te isoleren om te zorgen dat er geen andere mensen besmet geraken. En we zorgen ervoor dat de zieken een menselijke behandeling krijgen. Maar tegenover de lokale gemeenschap is het een groot probleem dat ze ons geen mensen zien genezen.
Wat zijn vandaag de belangrijkste uitdagingen die deze epidemie stelt?
De epidemie is nog niet onder controle. We hebben vooral nood aan transport- en communicatiemiddelen, en aan extra personeel. Onze isolatie-eenheid is vrijwel afgewerkt en zal binnenkort beginnen functioneren. Maar het valt af te wachten hoe de mensen ons zullen zien en of ze ons werk zullen begrijpen. Dat kunnen we afleiden uit het feit of de zieken naar de isolatie-eenheid komen of dat ze beslissen, zoals vandaag vaak het geval is, hun laatste uren thuis door te brengen. We moeten er vooral voor zorgen dat er geen misvattingen zijn: we kunnen hen zeker niet genezen. Het is een erg moeilijke boodschap om over te brengen.