De eerste reddingsactie: opeens hebben we 477 nieuwe passagiers aan boord
De Bourbon Argos, het schip van Artsen zonder Grenzen dat bootvluchtelingen zoekt en redt op de Middellandse Zee, heeft zijn eerste reddingsoperatie achter de rug. De Belg Wiet Vandormael is adjunct-projectcoördinator op het schip. Voor De Standaard houdt hij een dagboek bij.
Nu we ons in de buurt van de Libische kust bevinden, zien we achtergelaten rubberen bootjes op het water drijven (waarvan de passagiers gered werden), soms een reddingsvest of kledingstukken. Het is zeer surrealistisch om te bedenken dat die gammele bootjes hier voorbijkomen met honderden mensen aan boord.
Na twee dagen patrouilleren, krijgen we de eerste noodoproep binnen. Het is 8 uur ’s ochtends wanneer het noodcentrum in Rome ons contacteert voor een noodsignaal op 60 zeemijl - zo’n 5 uur varen - van onze positie. De kapitein geeft orders om op volle kracht naar het gebied te varen.
Rond 14 uur zien we door de verrekijker een vissersboot dobberen. Hoe dichter we naderen, hoe duidelijker het wordt: het bootje zit volgepakt met mensen, die verbazend rustig blijven zitten. We vragen en krijgen toestemming van de Italiaanse kustwacht om de boot te naderen en de reddingsactie te beginnen.
Onze Arabisch sprekende collega legt uit wie we zijn, wat we komen doen en hoe alles in zijn werk zal gaan. Met de nodige precisie legt onze boot zich zijlings tegen het kleine vissersbootje, dat duidelijk al lang niet meer zeewaardig is. We zien lachende gezichten en mensen die met de duim omhoog teken geven dat ze ok zijn.
Eens we de boot hebben vastgemaakt aan ons schip, nemen we één voor één de passagiers aan boord. Eerst de vrouwen en kinderen. De kleinsten worden in mijn armen geduwd, en ik neem ze mee naar een plaatsje op ons dek. Vrouwen vallen op hun knieën neer en kussen het dek. Het is de eerste keer sinds ik bij Artsen Zonder Grenzen werk, dat ik een traan van blijdschap wegpink. Zelfs bij het neerpennen van dit moment, kreeg ik het weer moeilijk. De ontlading van zoveel emotie, blijdschap en opluchting.
Al snel komen ook de mannen aan de beurt. Ze bedanken ons met een grote glimlach en reiken ons de hand. Ze nemen plaats op het achterdek.
Op een uurtje is alles achter de rug en hebben we 477 nieuwe passagiers aan boord. Het medisch team begint aan een huzarenstuk: elke passagier wordt medisch gescreend. De behoefte aan medische hulp blijkt beperkt: er zijn wat mensen met zeeziekte en hoofdpijn, enkele chronische aandoeningen en een paar zwangere vrouwen. Meerdere mensen hebben ook huidinfecties, wellicht opgelopen tijdens hun gevangenschap in Libië.
Daarna beginnen we met het uitdelen van water, voedingssupplementen, slaapmatjes en thermische dekens. ’s Nachts ligt iedereen met de glimmende foliedekens op ons dek. Het licht weerkaatst erin, de wind speelt ermee. Het is indrukwekkend om zoveel uitgeputte mensen te zien, die zich eindelijk veilig genoeg voelen om dicht bij elkaar op de harde ondergrond te gaan liggen. ’s Ochtends brengt onze kok een warme noedelsoep om de kille nacht te vergeten.
Tijdens de 24 uur dat we samen reizen, krijgen we schrijnende verhalen te horen. Sommige mensen zijn al zes maanden onderweg uit Eritrea, betaalden veel geld voor de reis, en zaten vervolgens maanden vast in Libië. Anderen bereikten Libië met een volgeladen pick-uptruck doorheen de Sudanese woestijn, om dan in handen van de mensensmokkelaars te vallen. Het zijn stuk voor stuk pakkende verhalen van mensen op zoek naar een betere thuis, een betere toekomst voor zichzelf en hun kinderen (aan boord zijn 17 kinderen, zich van geen kwaad bewust!) en op de vlucht voor iets waar we allemaal zouden voor weglopen: honger, geweld, onderdrukking, armoede.
Ondertussen varen we de haven van Augusta, op Sicilië, binnen. We meren aan en wachten op het ministerie van Gezondheid en op het Rode Kruis om aan boord te komen en de officiële medische screening te doen. Onze passagiers verzamelen zich rondom twee priesters en beginnen samen te bidden en te zingen. Een van hen vertelt me dat ze zo hun God te danken voor de veilige reis. Ik zie mensen lachen en huilen tegelijkertijd. Koude rillingen lopen over mijn rug.
Wanneer ze één voor één onze boot verlaten, probeer ik ze nog geluk te wensen en hen de hand te schudden. Velen geven mij een knuffel, zeggen ‘dank je wel’ en verlaten de boot.
Het valt ons op dat de mensen van het Rode Kruis en de Italiaanse overheid gekleed zijn in witte pakken met maskers en handschoenen. Een heel contrast met ons, die zonder bescherming de passagiers een hele dag en nacht hebben vergezeld. Een klein meisje vraagt mij schuchter of dat politie is.
Soms heb ik de indruk dat we onder een stolp leven, en alles wat vreemd is benaderen als iets besmettelijks. Ik ben trots en blij dat Artsen Zonder Grenzen op een menselijke manier de handen letterlijk uit de mouwen steekt om mensen bij te staan wanneer alle hoop ver weg lijkt te zijn.
Wanneer iedereen het schip heeft verlaten, zien we dat onze passagiers alles netjes hebben opgeruimd. Zelfs de toiletten zijn gepoetst uit respect voor onze gastvrijheid.
Dit was een geslaagde eerste rit, eentje om nooit te vergeten.